Basicpublishing.nl

"Het paddenjong"
Het is al laat. Te, vindt Woemi, die daarom verwijtend haar mond houdt. Als we niet uitkijken missen we nog de jongen. Is ie al op weg naar zijn vader. Dan zwaait er pas echt wat voor me, ik weet het. ‘Jij ook altijd met je lusjes'. Het is niet de eerste, en zal ook niet de laatste keer zijn. Ik hou wel van een stukje wandelen. Maar de jongen, ja die is natuurlijk heilig. ‘Als we nu verder buitenom gaan zijn we er binnen een half uurtje, ik zweer het.' Woemi is niet overtuigd, maar zet aan.
Wat moet ze anders? En dus lopen we de duinen uit, ik genietend van de vroege voorjaarszang van vogels, Woemi druk bellend met een nog leeg huis. De jongen is nog op z'n werk, en als hij thuiskomt blijft hij heus wel even wachten. Hij heeft niet het ongedurige van zijn moeder.
We lopen langs het immense terrein van de inrichting. Daar is ze ooit begonnen, Charlotte, Cornelis en de rest ontvluchtend, de weide wereld in. ‘Ook zeventien.' Laat ik maar niks zeggen nu, als de jongen haar dat zou flikken. Maar Charlotte was makkelijker. Liet haar gaan. Vanuit het stomme lege kale Friesland waar ze na haar kindertijd niks spannends meer meegemaakt had, geen Indiaan in een kano meer gezien sinds begin jaren zeventig, naar de Grote Stad. In haar kinderjaren, ja toen had ze haar fantasie. Samen met een vriendin schreef ze hele verhalen over Indianen en wat niet al. De dooie ekster was natuurlijk het hoogtepunt, tenminste dat beweert ze altijd. Ik heb het verhaal nog nooit mogen lezen. By the way: in een kano kwamen wel twee jongens voorbij. Met een daarvan duikt haar harstvriendin meteen mee in het riet. Nog meer reden om m te peren. Op weg naar de eerste desillusie van haar leven. Het was nog in de tijd dat we gekken veilig opsloten in het Donkere Bomenbos, aan de rand van de duinen. Plaatsen die wie nu meer geschikt achten voor psychiaters, piloten en professoren en andere lui met veel geld.
Van buiten oogden die panden prachtig. Maar binnen. Het stuc brokkelde van de muren. De verf al jaren geleden uitverkocht. Frisse lucht een taboe, niet roken ook. Alleen de lucht van het gaarkeukeneten, waar zelfs de patiënten hun neus voor ophaalden, was gedurende een uur of wat sterker. De mensen daar, gedrochten haast leken het. Verwrongen gezichten, sjofel gekleden, stinkend, ongewassen. Die merkwaardige trillende loop, met de handen vooruit, waarvan ze later leerde dat het een neveneffect was van Haldol. Haar neus, dat was niets hier. Dat was de nieuwe wereld voor Woemi. Maak van zoveel uitgesponnen triestigheid maar eens een verteerbaar hoofdstuk voor de roman. Toch moet het, want hier zal ze haar eerste grote liefde ontmoeten. De klootzak die haar de jongen geeft. Hij begint al meteen haar een vuile streek te bakken. Het is haar eerste dag op haar eerste afdeling. Ze staat er wat verloren bij. Neemt voorzichtig al die gekken in haar op. Frans, die schommelend in hurkzit krassend als een kraai onzin praat en scheldt en tiert totdat iemand roept: ‘Frans, nu niet.' Nu niet wil zeggen: nu geen sigaret, want nu kijk ik even naar de Tour, ja?. En Woemi durft nog niet zelf. Ze luistert beleefd naar de Tsarina, die weids en meeslepend haar verloren keizerrijk beschrijft. Kijkt naar de stille in de hoek, in wie ze een verkrachter of een moordenaar vermoedt. Ze is zeventien en zo groen als gras, mijn Woemi, maar met haar vrouwelijke intuïtie is niks mis. Toen niet en nu niet.
‘Dat wordt mooi geen half uur hè.' Nee, ik wil even kijken. Alles is weg. Alles. Er ligt al veel mooi wit zand voor de villa's die er komen gaan. Eindelijk krijgen de heren wat hen toekomt. De gekken weg, de padden zoeken het maar uit.
‘s Nachts. Tientallen, honderden, miljoenen padden kropen over het terrein. Ieder jaar weer. Zo'n beetje nu, als de vogels weer begonnen met zingen. De jongen uit de keuken heeft Woemi zien staren. Hij vraagt haar hulp. Een magere knaap, met een idiote knalrode afgesleten tuinbroek aan. Past zo bij de rest. ‘Hier dit putje.' De jongen duikt met zijn handen in de donkerte, schept iets op. ‘Open die handen.' En voordat ze het weet bevind zich in haar hand een afzichtelijk grote dikke vieze wrattige pad. Ze slaakt een gil. Ze wil wel graag jongen lijken, komt ook van boerenland, maar blijft een meid. ‘Open die handen.' En voordat ze het weet bevind zich in haar hand een afzichtelijk grote dikke vieze wrattige pad. Ze slaakt een gil. Ze wil wel graag jongen lijken, komt ook van boerenland, maar blijft een meid. ‘Er zitten er wel en stuk of tien. Ze zijn hier vannacht ingevallen. Kom dan helpen we ze een stuk verder.' Woemi weet niet of het hier mee eens moet zijn. Maar dat lijkt hem niks te interesseren. Zelf diept hij ook een vorstelijk exemplaar op uit zijn put. ‘Kom', zegt hij, en hij wijst haar waar hij de beesten wil hebben. En Woemi volgt, want ze is al voor hem gevallen.
En thuis? Natuurlijk wacht daar nog de jongen. Woemi heeft heus genoeg mannen die van haar houden. Ze smoust met hem in de gang. Ik kruip achter de pc. Weet weer wat ik verder moet schrijven.  februari 2008, jorrit, BasicPublishing.nl

Source: http://www.basicpublishing.nl/pdfs/13368_het_paddenjong.pdf

Voiding symptoms questionnaire

Address: Telephone Number: Date of Birth: Social Security Number: Marital Status: Mother’s First Name: Father’s First Name: Medical History Questionnaire 1. Do you have any of the following heart problems?  heart murmur  chest pain  heart attack  rheumatic fever  irregular heart beat  shortness of breath  high blood pressure  mitral

Microsoft word - musical highlights.doc

The Germanic Invasion: A Close Look at La Rondine’s Origins in Operetta MUSICAL HIGHLIGHT La Rondine was first conceived as an operetta— a stage play studded with romantic songs—in the style of such Germanspeaking Austrian composers as Johann Strauss II and Franz Lehar. Puccini also envisioned a work in the spirit of the German Richard Strauss’s Der Rosenkavalier. Hints of these northern

Copyright © 2010-2014 Medical Articles