Een kwart eeuw wiegendood in Nederland
De incidentie van wiegendood is in ons land vanaf oktober
de statistiek van doodsoorzaken van het CBS. De preva-
1987 sterk afgenomen, parallel aan de bestrijding van de
lenties van risicofactoren bij wiegendoodkinderen (0–23
gewoonte om zuigelingen op hun buik te laten slapen.
maanden) en in de algemene bevolking bij zuigelingen van
Sinds 1987 zijn meer oorzakelijke factoren aangetoond en
0–9 maanden werden ontleend aan onderzoeken onder
in de preventie verwerkt. De frequentie van de volgende ri-
wiegendoodkinderen (1984–1991 en 1996–2004) en aan
sicofactoren voor wiegendood nam af: primaire buikligging,
periodieke peilingen op consultatiebureaus voor zuigeling-
van 60 naar 8 procent; dekbedgebruik, van 85 naar 18 pro-
cent; roken door de moeder, van 34 naar 20 procent; en
Het CBS publiceert de incidentie van wiegendood sinds
roken door de vader, van 48 naar 32 procent; er was een
1979 jaarlijks (www.cbs.nl), maar gebruikt een definitie die
toename van gewoonlijk samen in één bed slapen met een
enigszins afwijkt van de bovengenoemde (De Jonge en
of twee ouders (van vrijwel nihil naar 5 procent). De gere-
Hoogenboezem, 1994; CBS, 1980–1995). Conform een in-
gistreerde incidentie van wiegendood per 100 duizend le-
ternationale afspraak betreft wiegendood in deze statistiek
vendgeborenen nam af van 103 in 1986 naar minder dan
alleen de leeftijdsperiode 7–365 dagen, waardoor jaarlijks
10 in 2004. Een toename van wiegendood vond plaats in
gemiddeld 4 wiegendoodgevallen buiten de telling blijven.
secundaire buikligging, in een box zonder toezicht, in een
Bovendien wordt daarbij de regel gehanteerd dat wiegen-
groot bed (met en zonder ouder) en in een kinderdagver-
dood als geregistreerde doodsoorzaak moet wijken voor
elke aandoening die bij het postmortale onderzoek aan hetlicht is gekomen, zelfs als het onwaarschijnlijk is dat dezeaandoening de dood heeft veroorzaakt. Aan de andere
Inleiding
kant zijn deze officiële incidenties iets te hoog, doordat incirca 50 procent van de gevallen het postmortale onder-
Wiegendood wordt in Nederland, en steeds meer ook el-
zoek onvolledig is, terwijl thans bij circa 15 procent van
ders, gedefinieerd als het plotseling, onverwacht tijdens een
plotseling en onverwacht overleden kleine kinderen een
slaapperiode overlijden van een kind jonger dan 2 jaar bij
volledig postmortaal onderzoek een geheel andere doods-
wie geen lichamelijke aandoening wordt vastgesteld die op
oorzaak oplevert (De Jonge et al., 2002; Byard, 2004). Ook
zichzelf het overlijden voldoende verklaart. Tot wiegendood
de verdeling van wiegendood naar geboorteland van de
worden ook sterfgevallen gerekend waarbij de baby onver-
ouders is gebaseerd op CBS-gegevens die hieromtrent
wacht in kritieke toestand wordt aangetroffen, waarna hij of
zij ondanks reanimatiepogingen na enige tijd alsnog overlijdt
Inzicht in de achtergronden van wiegendood is verkregen uit
zonder dat een andere doodsoorzaak aan het licht komt.
landelijke onderzoeken van wiegendoodkinderen, van wie
Het ‘sudden infant death syndrome’ (SIDS) omvat die geval-
gegevens zijn vergaard over voorgeschiedenis, verzorgings-
len van wiegendood waarbij het postmortale onderzoek heeft
factoren en medische bevindingen (Engelberts, 1991; Hoir,
bestaan uit een volledige anamnese, een medisch onderzoek
1998; De Jonge et al., 1993, 2002, 2004 en 2005). Sinds 1
ter plaatse van het overlijden, een pediatrisch onderzoek en
september 1996 worden deze gegevens verzameld en gea-
een volledige obductie (de Jonge en Hoogenboezem, 1994;
nalyseerd door de Landelijke Werkgroep Wiegendood
Van Velzen-Mol et al., 1997; De Jonge et al., 2002).
(LWW), een werkgroep van de sectie Intensive Care Kinde-ren van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskun-de. Deze gegevens betreffen over de periode tot en met
augustus 2004 (8 jaar) 190 gevallen van wiegendood, ruim80 procent van het aantal dat door het CBS als wiegendood
De incidentie van wiegendood bij kinderen in de leeftijd
werd geregistreerd. Prevalenties van risicofactoren bij zui-
van 7–365 dagen in de jaren 1980–2004 is ontleend aan
gelingen in de algemene bevolking zijn afkomstig uit eenreeks landelijke peilingen op consultatiebureaus en uit tweepatiënt-controleonderzoeken, die alle plaatsvonden tussen1985 en 2004 (Engelberts, 1991; De Jonge et al., 1993 en
Emeritus hoogleraar kindergeneeskunde, namens de Lan-
2002; Hoir, 1998; Sprij en De Jonge, 1991; Burgmeijer en
De Jonge, 1995; Hagen et al., 2000; TNO, 2004).
Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg.
Een eerdere versie van dit artikel is onder de titel
Risicofactoren
‘Epidemiologie van 25 jaar wiegendood in Nederland; inci-dentie van wiegendood en prevalentie van risicofactoren in
In patiënt-controleonderzoek van wiegendood bleken bij
1980–2004’ gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor
multivariate analyse meerdere kenmerken van de kinderen
Geneeskunde (4 juni; 149 (23), blz. 1273–1278). Toestem-
en hun verzorging van statistisch significant causale bete-
ming voor publicatie is verleend door het Nederlands Tijd-
kenis te zijn (Engelberts, 1991; Van Velzen-Mol, 1997; De
Jonge et al., 2002). De eerste vermijdbare risicofactor was
het slapen in buikligging; vervolgens waren er het passief ro-
Wiegendoodsterfte in de leeftijd van 7–365 dagen, per 100 duizend
ken via rokende ouder(s) en het gebruik van een dekbed. De
levendgeborenen naar geslacht en leeftijd in maanden
klassieke criteria van Hill (1965) zijn op deze factoren overtui-
Periode van overlijden 1980–1984
gend van toepassing, zodat de hiervan afgeleide preventie
als evidence-based geneeskunde beschouwd mag worden
(Moyer en Elliot, 2004). Daarna zijn, ook in Nederland, alsstatistisch significante risicofactoren naar voren gekomen het
minder dan 3 maanden krijgen van borstvoeding en het in deeerste 3 levensmaanden als routine in één bed samen sla-
pen met een of twee ouders (De Jonge et al., 2002). Als‘niet-vermijdbare’ risicofactoren zijn al langer bekend: manne-
lijk geslacht; geboortegewicht <2500 gram; zwangerschaps-duur <37 weken; leeftijd van de moeder <20 jaar; pariteit uit
de moeder >1; en lagere sociaal-economische status van deouders (De Jonge et al., 2002).
De incidentie van wiegendood in ons land is vanaf oktober
1987 sterk afgenomen, parallel met de bestrijding van degewoonte om zuigelingen op hun buik te slapen te leggen
Periode van overlijden 1985–1989
(De Jonge en Hoogenboezem, 1994). In de jaren negentig
zijn meer oorzakelijke factoren aangetoond en in de pre-
ventie verwerkt (Van Velzen-Mol et al., 1997; De Jonge etal., 2002). In dit artikel worden gegevens gepresenteerd
over de veranderingen die zich in ons land in de prevalen-ties van risicofactoren en in de incidentie van wiegendood
hebben voorgedaan, sinds in 1979 de 9e uitgave van de‘International Classification of Diseases’ (ICD) de officiële
Resultaten Periode van overlijden 1990–1994
De geregistreerde wiegendoodsterfte in de leeftijd 7–365
dagen per 100 duizend levendgeborenen nam af van 107
in 1985 en 103 in 1986 naar 14 in 2003 en 9 in 2004. Vande ‘aangrenzende diagnosen’ waaronder zich gevallen
van wiegendood kunnen bevinden, namen tegelijkertijd deincidenties van fatale acute luchtweginfecties, pneumo-
nie, bronchitis, stikken door voedsel en accidentelemechanische verstikking in bed of wieg eveneens opmer-
kelijk af (staat 1). Grafiek 1 geeft een beeld van de afna-me naar leeftijd en geslacht. Over de hele periode
1980–2004 kwam wiegendood ongeveer 1,5 keer zo vaakvoor bij jongens als bij meisjes. De verdeling naar geboor-
teland van de ouders wordt gegeven in staat 2. Verande-
ringen in de plaats van overlijden zijn weergegeven instaat 3. Periode van overlijden 1995–2004
In het patroon van risicofactoren bij wiegendood hebben
zich de laatste 20 jaar verschuivingen voorgedaan. Demeeste zijn in betekenis afgenomen, andere toegenomen
(staat 4). In staat 5 wordt vermeld hoeveel zuigelingenoverdag en/of ’s nachts op de buik te slapen worden ge-
legd. Het blijkt dat buikligging vooral wordt toegepast bijmannelijk geslacht, laag geboortegewicht en rangnummer
>1. Het rookgedrag van ouders van wiegendoodkinderenwordt vergeleken met het rookgedrag van ouders van zui-
gelingen in de bevolking in staat 4. Het rookgedrag van de
laatstgenoemde groep onderscheidt zich gunstig van het
rookgedrag van volwassenen van 20–34 jaar in het alge-
Staat 1 Aantal zuigelingen dat in de leeftijd van 7–365 dagen overleed door wiegendood of bij wie een aangrenzende diagnose werd gesteld, 1980–2004
Accidentele mechanische verstikking in bed of wieg
Totaal wiegendood en aangrenzende diagnosen
Staat 2 Totale incidentie van wiegendood bij kinderen in de leeftijd van 7–365 dagen in Nederland, naar geboorteland van de ouders, 1996–2004 Nederland Buiten Nederland
p-waarde voor het verschil in incidentie tussen binnen en buiten Nederland geboren: 0,03 (exacte toets van Fisher); oddsratio: 1,5 (95%-BI: 1,0–2,0).
p-waarde voor het verschil in incidentie tussen binnen en buiten Nederland geboren: >0,05.
Vergelijking van het totale aantal per 100 000, waarbij de incidentie van beide ouders in Nederland geboren als referentiewaarde (100) is gebruikt.
Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië en Japan. Staat 3 Plaats van overlijden van wiegendoodkinderen (0–23 maanden) in 1984–1991 en 1996–2004 1)
Betreft onderzoek onder wiegendoodkinderen over de periode september 1996–augustus 2004.
Achteraf bezien was de doodsoorzaak accidentele verstikking door dunne plasticfolie van een zogenaamde strikslip die over het gelaat was komen te liggen. Staat 4 Frequentie van risicofactoren voor wiegendood in de bevolking (0–9 maanden) en bij wiegendoodkinderen (0–23 maanden)
Betreft onderzoek onder wiegendoodkinderen over de periode september 1996–augustus 2004.
In 1984–1991 betrof dit 4 keer promethazine, 1 keer ketotifen, 2 keer deptropine en in 1996–2004 1 keer deptropine en 4 keer cisapride.
meen. De daling van het percentage rokers onder ouders
voorkomt dan bij meisjes, komt overeen met gegevens uit
met een zuigeling is in de afgelopen decennia bovendien
het buitenland (Mitchell en Stewart, 1997; McGarvey et al.,
2003; Byard, 2004; Carpenter et al., 2004; Wailoo et al.,2004). Terwijl er in de periode 1980–1993 nog een statis-tisch significant hogere wiegendoodsterfte per etmaal was
Kenmerken en achtergronden
naarmate de gemiddelde buitentemperatuur lager was (DeJonge en Hoogenboezem, 1994), bleek daar in de periode
In Nederland zijn sinds 1987 achtereenvolgens de volgen-
de maatregelen aanbevolen om het risico voor wiegen-dood zo klein mogelijk te maken: een zuigeling niet op de
Tegelijkertijd daalden de incidenties van de meeste aan
buik te slapen leggen, en na 14 dagen ook niet meer op
wiegendood grenzende categorieën waarin waarschijnlijk
een zij; de eerste twee jaar geen dekbed, hoofdkussen,
vele gevallen van wiegendood waren opgenomen (staat 1).
stootkussen, slap matras of waterbed gebruiken; passief
Als doodsoorzaak werden op grond van internationale af-
roken vermijden; geen sederende hoestmiddelen gebrui-
spraken veelal luchtweginfectie, longontsteking of acciden-
ken; in de eerste drie maanden niet samen slapen met ou-
tele mechanische verstikking geregistreerd. De categorie
der(s) in één bed; langer dan drie maanden borstvoeding
‘accidentele mechanische verstikking in bed of wieg’, aan-
geven en de zuigeling zoveel mogelijk in het oog houden
vankelijk toegepast bij vermoedelijke adembelemmering,
(Van Velzen-Mol et al., 1997; De Jonge et al., 2002).
beperkt zich nu voornamelijk tot verstikking door strangula-tie van de hals of door plasticfolie tegen het gelaat, terwijl
(mogelijke) adembelemmering door een hoofdkussen ofeen dekbed de diagnose ‘wiegendood’ niet uitsluit. Ook de
Dat de introductie van het advies om zuigelingen niet op
risicofactor ‘warmtestuwing’ sluit de diagnose wiegendood
hun buik, maar op hun rug te slapen te leggen (oktober
niet uit, mede omdat meestal meerdere risicofactoren tege-
1987) direct werd gevolgd door een sterke afname van de
lijk in het geding zijn, zoals buikligging en dekbedgebruik in
wiegendoodincidentie, is niet alleen in Nederland gecon-
combinatie met een luchtweginfectie (De Jonge et al.,
stateerd, maar ook in andere westerse landen waar deze
2002). Dat de categorie ‘stikken door voedsel’ duidelijk is
preventiemaatregel onder het motto ’back to sleep’ enige
teruggelopen, wijst erop dat de toegenomen rugligging
jaren later werd aanbevolen (De Jonge en Hoogenboe-
eerder tot minder dan tot meer dodelijke gevallen van
zem, 1994; De Jonge et al., 1993 en 2002; Moyer en Elliot,
2004; Byard, 2004). In tweede instantie werd, vooral sinds1993, de preventie op goede gronden aangevuld met ad-
Wiegendood naar geboorteland van de ouders
viezen betreffende rookgedrag van de ouders, bedden-goed, samen slapen in één bed, toezicht en voedingswijze
Kinderen van wie beide ouders in een niet-westers land
(De Jonge en Hoogenboezem, 1994; Van Velzen-Mol et
waren geboren, hadden in de jaren 1996–2004 een statis-
al., 1997; Nakamura et al., 1999; De Jonge et al., 2002;
tisch significant grotere kans op wiegendood dan andere
McGarvey et al., 2003; Carpenter et al., 2004; Wailoo et
kinderen. Dit gold met name voor Antilliaanse en Turkse
al., 2004). De bevinding dat wiegendood vaker bij jongens
gezinnen (staat 2). Een dergelijk verschil was ook in de ja-
ren 1980–1993 vastgesteld (De Jonge en Hoogenboezem,
1994), maar met een andere dan de huidige definitie van‘niet-westers’, zodat de recente gegevens niet goed te ver-
Tegenover de afnemende sterfte die met deze risicofacto-
gelijken zijn met de vroegere. De verhoogde incidentie bij
ren samenhangt, staan de volgende bevindingen. De op-
kinderen met twee niet-westerse ouders hangt vermoede-
merkelijke toename van wiegendood in een box of op een
lijk samen met een mindere kennis van de risicofactoren
boxkleed buiten de box (staat 3) wordt mogelijk ten dele
van wiegendood en een hogere prevalentie van passief ro-
verklaard uit een recente toename van boxgebruik op jon-
ken (Van der Wal et al., 1999; Sleuwen et al., 2003).
gere leeftijd van de zuigeling, met de aantekening dat deze13 gevallen zich voordeden terwijl er op dat moment geen
toezicht was (De Jonge en Semmekrot, 2005).
De afname van enige belangrijke risicofactoren is gepaard
gegaan met een circa 10-voudige daling van wiegendooden aangrenzende diagnosen. Dit komt vooral door afname
In een kinderdagverblijf of op een oppasadres is de inci-
van primaire buikligging, dekbedgebruik en roken door de
dentie eveneens opmerkelijk toegenomen, deels door eentoegenomen gebruik van deze voorzieningen en deelsdoor een daaraan verbonden verhoogd risico voor kinde-
ren van 2–7 maanden (De Jonge et al., 2004). Percentage zuigelingen van 1–9 maanden dat in de laatste 4 weken voor de peiling op de buik te slapen werd gelegd in november of december 1988, 1996 en 1999
Omstreeks 1994 waaide uit de Verenigde Staten een nieu-we gewoonte van ouders over om hun jonge zuigeling bij
zich in bed te laten slapen. Deze gewoonte kwam onge-twijfeld voort uit warme gevoelens van ouderschap en uit
de behoefte tot het geven van borstvoeding te bevorderen.
In verscheidene onderzoeken is echter gebleken dat deze
gewoonte in de eerste maanden de kans op wiegendood
verhoogt, vooral als ten minste één van de ouders roker is
(McGarvey et al., 2003; Carpenter et al., 2004; Wailoo et
al., 2004). Ook in Nederland heeft het samen slapen meteen of twee ouders geleid tot een verontrustende toename
van wiegendood in de eerste levensmaanden (staat 3).
Van 120 wiegendoodkinderen die in de eerste zes maan-
den van hun leven zijn overleden, sliepen er 21 routinema-tig samen met een of twee ouders in één bed. Daarbij zijn
Oddsratio volgens de Mantel-Haenszel-methode.
10 zuigelingen die wegens onrust in de laatste nacht bij deouder(s) in bed genomen waren, buiten beschouwing gela-ten, omdat het niet is uitgesloten dat die onrust van bete-
kenis is geweest voor het optreden van wiegendood in de
Percentages rokers onder ouders van zuigelingen van 1–9 maanden en onder de totale bevolking in de leeftijd van 20–34 jaar
daaropvolgende uren (Bajanowski et al., 1996; Mitchell enStewart, 1997; Van der Wal et al., 1999; De Jonge et al.,
2002). Vermoedelijk wordt dit verhoogde risico deels ver-oorzaakt door het voor zuigelingen dikwijls onveilige grote
bed (kussens; dekbed; spleet tussen twee matrassen; wa-terbed; geen opstaande zijkant), zoals blijkt uit het even-
Ouders van zuigelingen
eens toegenomen aantal wiegendoodkinderen dat alleen
(zonder ouder) in een groot bed te slapen was gelegd Na-
Algemene bevolking
kamura et al., 1999; De Jonge et al., 2002).
Tegelijk met het afnemen van primaire buikligging is de
ouders (Moyer en Elliot, 2004). Ouders van zuigelingen
kans op secundaire buikligging toegenomen, met daarbij
zijn in deze tijd, naar eigen zeggen, minder vaak rokers
een verhoogd risico voor wiegendood (staat 4). Preventie
dan hun leeftijdgenoten in het algemeen (staat 6) en er zijn
hiervan is slechts beperkt mogelijk door het na de eerste
aanwijzingen dat de nog rokende ouders gemiddeld min-
14 dagen vermijden van primaire zijligging, door veilig bed-
der dan vroeger in bijzijn van hun baby roken (Haglund en
materiaal en door meer toezicht (De Jonge et al., 2002).
Cnattingius, 1990; Engelberts, 1991; De Jonge et al.,2002; Hofhuis et al., 2003; Moyer en Elliot, 2004). Dat wie-
gendood in een auto zich sedert 1995 niet meer voordeed,is vermoedelijk vooral toe te schrijven aan de vervanging
De laagste wiegendoodsterfte is in Zuid-Europa waar te
nemen. In West- en Noord-Europa is de wiegendoodsterfte
Byard, R.W., 2004, Sudden death in infancy, childhood and
Aantal zuigelingen dat in de leeftijd van 7–365 dagen overleed door wiegendood, EU-15, sinds 1987
adolescence. Cambridge University Press, Cambridge.
CBS, 1980–1995, Overledenen naar doodsoorzaak, leeftijd
en geslacht in het jaar …., serie A1 (jaarlijkse publicatie).
Carpenter, R.G., L.M. Irgens, P.S. Blair, P.D. England, P. Fleming, J. Huber et al., 2004, Sudden unexplained infant
death in 20 regions in Europe; case-control study. The
Engelberts, A.C., 1991, Cot death in the Netherlands. An
epidemiological study. VU University Press, Amsterdam.
Hagen, E.E. van, J.P. van Wouwe, S. van Buuren, R.J.F.
Burgmeijer, R.A. Hirasing en G.A. de Jonge, 2000, Peiling
Haglund, B. en S. Cnattingius, 1990, Cigarette smoking as
a risk factor for SIDS: a population based study. American
Journal of Public Health 80, blz. 29–32.
Hill, A.B., 1965, The environment and disease: association
verreweg het laagst in Nederland. Het is opmerkelijk dat in
or causation? Proceedings of the Royal Society of Medicine
de buurlanden de promillages juist tot de hoogste van Eu-
ropa behoren. In België ligt het betreffende sterfteniveau 9keer hoger dan in Nederland.
Hofhuis, W., J.C. de Jongste en P.J.F.M. Merkus, 2003,
In westerse landen waar men vooral sinds begin jaren ze-
Adverse health effects of prenatal and postnatal tobacco
ventig de meeste zuigelingen op hun buik te slapen is
smoke exposure on children. Archives of Disease in Child-
gaan leggen, nam de incidentie van wiegendood aanslui-
tend aan de promotie van rugligging sterk af (staat 7). In1987 was Nederland het eerste land dat het inmiddels we-
Hoir M.P. l’, 1998, Cot death. Risk factors and prevention
reldwijd overgenomen advies verspreidde om zuigelingen
in the Netherlands in 1995–1996. Utrecht.
niet langer op de buik te slapen te leggen. Deze maatregelter preventie van wiegendood kwam in andere landen
Jonge, G.A. de, R.J.F. Burgmeijer, A.C. Engelberts, J. Hoog-
enboezem, P.J. Kostense en A.J. Sprij, 1993, Sleeping posi-tion for infants and cot death in the Netherlands 1985–1991. Archives of Disease in Childhood 69, blz. 660–663. Conclusie
Jonge, G.A. de, P.J. Kostense en I. Pieterson, 1993,
Het resultaat van de beschreven veranderingen in de zui-
Prävention des plötzlichen Kindstodes. In: Trowitzsch E.,
gelingenzorg is weliswaar gunstig maar vereist voortgaan-
B. Schlüter en W. Andler (red.), Der plötzliche Kindstod.
de evaluatie, zowel van de prevalenties van bewezen en
Prävention des SID. Acron Verlag, Berlin.
potentiële, oude en nieuwe risicofactoren, als van alle wie-gendoodgevallen die zich voordoen. Dit is des te meer het
Jonge, G.A. de, en J. Hoogenboezem, 1994, Wiegedood in
geval omdat succesvolle preventie neigt te worden ver-
Nederland in de periode 1980–1993. Nederlands Tijdschrift
voor Geneeskunde 138, blz. 2133–2136.
Jonge, G.A. de, M.P. l’Hoir, J.H. Ruys en B.A. Semmekrot,
Literatuur
2002, Wiegendood, ervaringen en inzichten. Stichting Wie-gedood, Noorden.
Bajanowski, T., A. Ott, G. Jorck en B. Brinkmann, 1996,Frequency and type of aspiration in cases of sudden infant
Jonge, G.A. de, C.I. Lanting, R. Brand, J.H. Ruys, B.A.
death in correlation of the body position at the time of dis-
Semmekrot en J.P. van Wouwe, 2004, Sudden infant death
covery. Journal of SIDS and Infant Mortality 1, blz.
syndrome in child care settings in the Netherlands. Archives
of Disease in Childhood 89, blz. 427–430.
Burgmeijer R.J.F. en G.A. de Jonge, 1995, Slaaphouding
Jonge, G.A. de, en B.A. Semmekrot, 2005, Wiegendood in
en toedekken van zuigelingen in het najaar van 1994. Ne-
een box. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 149,
McGarvey, C., M. McDonell, A. Chong, M. O’Rega en T.
Sprij, A.J. en G.A. de Jonge, 1991, Slaaphouding zuige-
Matthews, 2003, Factors relating to the infant’s sleep envi-
lingen 1988–1990. Tijdschrift voor Jeugdgezondheidszorg
ronment in sudden infant death syndrome in the Republic
of Ireland. Archives of Disease in Childhood 88, blz. 1058–64.
Stivoro (Stichting Volksgezondheid en Roken), 2004, Jaar-verslag 2003. Stivoro, Den Haag.
Mitchell, E.A. en A.W. Steart, 1997, Gender and the sud-den death syndrome. Acta Paediatrica 86, blz. 854–856.
2002/2003. TNO-Kwaliteit van Leven, Leiden.
Moyer, V.A. en E.J. Elliot, 2004, Evidence based pediatricsand child health. BMJ Books, London.
Velzen-Mol, H.W.M., R.J.F. Burgmeijer, M. Hofkamp enA.L. den Ouden, 1997, Consensus preventie van wiegen-
Nakamara, S., M. Wind en M.A. Danello, 1999, Review of
dood. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 141, blz.
hazards associated with children placed in adult beds.
Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine 153, blz. 1019–1023.
Wal, M.F. van der, G.A. de Jonge en H. Pauw-Plomp,1999, Etnische afkomst en voor wiegendood relevante ver-
Sleuwen, B.E. van, M.P. l’Hoir, A.C. Engelberts, P.
zorgingsfactoren. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskun-
Westers en T.W.J. Schulpen, 2003, Infant care practices re-
lated to cot death in Turkish and Moroccan families in theNetherlands. Archives of Disease in Childhood 88, blz.
Wailoo, M., H. Ball, P. Fleming en M.W. Platt, 2004, Infant
bed-sharing with mothers. Archives of Disease in Child-hood 89, blz. 1081–1082.
mals for use as tools, without extensive priorexperience, is almost unknown. In experimentsby Povinelli [experiments 24 to 26 in ( 2 )], chim-panzees ( Pan troglodytes ) repeatedly failed tounbend piping and insert it through a hole toobtain an apple, unless they received explicitcoaching. Further experiments [exp. 27 in ( 2 )]Alex A.S.Weir, Jackie Chappell, Alex Kacelnik*( 8 ) have shown a
Issue 1 “Pest Management is People Management” August 2007 BACK-TO-SCHOOL ISSUE: FIND OUT ABOUT HEAD LICE! In the US, there are between 6 to 12 million cases of head lice each year, most commonly among children three to twelve years of age. "lousiness", is one of the most prevalent communicable conditions in the country. DON’T PANIC! IT CAN HAPPEN